Een voorval dat ik een beetje vergeten was werd me laatst weer verteld door mijn zus. Ze noemt het een typerend voorbeeld van mijn rol als grote broer.
Ieder jaar kwam Sinterklaas op bezoek bij ons in het dorp. Binnengehaald met muziek, zittend op een groot wit paard met zijn rode mantel, een lange witte baard, een mijter op het hoofd en een staf in zijn hand. En een heleboel medewerkers, voornamelijk Pieten.
Voor ons kinderen was het een bijzonder feest en het hoogtepunt was toch wel dat Sinterklaas in het parochiehuis op het podium plaatsnam om ons te ontvangen. Daar zat hij, de goedheiligman met zijn grote boek. Aan de linkerkant van het podium klom je een trapje op, je ging bij de Sint langs kreeg een hand en een zak snoep en aan de rechterkant klom je via een ander trapje weer omlaag. Een lange rij kinderen klom zo omhoog en weer omlaag en ging aan de Sint voorbij. En het ging natuurlijk vooral om die zak snoep.
Dat jaar ging ik alleen met mijn zusje naar Sinterklaas, mijn broertje kon niet mee omdat hij ziek was. Maar ik beloofde voor hem een zak snoep mee te nemen.
Toen we bij Sinterklaas kwamen gaven we hem een hand en ontvingen onze zak met snoep. Daarna vroeg ik hem verlegen en verwachtingsvol of ik nog een zak kon krijgen voor mijn zieke broertje. De Sint stopte even met handen schudden en keek mij wantrouwend en streng aan. Wat hij precies zei weet ik niet meer, kort samengevat was het: ‘Nee’.
Ik was kwaad en teleurgesteld in die kindervriend met zijn mijter en zijn grote boek. Ik dacht: “Ik kan niet met lege handen bij mijn broertje komen, zo laat ik me niet wegsturen!” Ik gaf mijn zak snoep aan mijn zusje in bewaring en vroeg haar te wachten. Toen ben ik opnieuw in de rij gaan staan. Opnieuw dat trapje opgeklommen en naar de Sint gelopen, ik gaf hem een hand. Waarschijnlijk keek ik hem nauwelijks aan en mijn hart klopte in mijn keel, want wat zou er gebeuren als de Sint mij zou herkennen? Maar dat gebeurde niet, zo kreeg ik een zak snoep voor mijn broertje en ben het podium weer afgeklommen. Triomfantelijk zijn we die dag naar huis gegaan naar mijn broertje, mijn zus en ik.
Rood en groen
Ik moet jullie iets bekennen. Het lijkt misschien iets kleins, maar het is iets waar ik al jaren mee rondloop en dat mij regelmatig in verwarring brengt. Ik ben kleurenblind en ik wist het zelf niet eens.
Zo, dat is eruit.
Jullie denken misschien: ‘nou en?’ Maar de tuinder waar ik ’s morgens, nog voor schooltijd, tomaten ging plukken kijkt nu vast oplettend en kritisch op: “Dus toch!” denkt hij.
Tomaten plukken is niet heel moeilijk, zeker niet als je even geoefend hebt en je die rijpe, dieprode tomaten moet plukken. Het was wel zwaar om iedere dag ’s morgens zo vroeg op te staan en dan met zo’n zware mand met tomaten te lopen sjouwen. Maar tomaten plukken wordt een kunst als je ze moet plukken als ze net rijp beginnen te worden. Er komt dan al een vleugje oranjerood door het groen van de vrucht heen. Ik herinner me een ochtend dat die tuinder geïrriteerd naar ons tomatenplukkers in de kas toeliep en riep: “Wie plukt al die groene tomaten?” Wij wisten het niet.
Er ontstond een hele discussie over, want met die groene tomaten hoefde hij op de veiling niet aan te komen, dan werd de hele partij afgekeurd. Ik was een hardwerkende serieuze jongen en ik wist ook niet hoe het kwam, stiekem gaf ik de anderen de schuld die zo slordig waren. Wel lette ik nog beter op om het onderscheid tussen groen, oranje en beginnend rood beter onder de knie te krijgen. Als de zon opkwam werd het gemakkelijker, want als het zonlicht door de tomaat heen schijnt wordt het beginnend rood beter zichtbaar. Maar het bleef voor mij eerlijk gezegd altijd een gok en ik dacht dat iedereen daar moeite mee had, want van kleurenblind had ik nog nooit gehoord.
Pas later tijdens een medische keuring viel de term kleurenblind. Ik moest naar een plaat kijken met van die gekleurde stippeltjes: ‘wat zie je’? Ik zag gekleurde stippeltjes. Maar dat was blijkbaar niet het gewenste antwoord, het was de bedoeling dat ik een getal zag, of een letter, of nog iets anders – dat zag ik niet. De diagnose werd gesteld: ‘je bent kleurenblind voor rood en groen!‘
Vanaf dat moment begon kleurenblind een rol te spelen in mijn leven en praat ik niet graag over kleur, omdat ik mij daar onzeker over voel: Ik zie wel kleur, maar ik zie het anders dan jij en dat is niet goed uit te leggen.
Er zijn allerlei anekdotes in mijn leven die te maken hebben met het niet goed zien van bepaalde kleuren die anderen wel zien, maar die bewaar ik voor een andere keer.
Het was een nacht die op de volle maan volgde. De nacht van zaterdag 31 januari. Maan en zon zogen het zilte water hoog tegen de kusten van West Europa. Springtij.
Maar over dit hoog gestuwde water joeg ook de storm uit het noord-westen … uitschietend tot snelheden van 150 km per uur.
Zo begint de inleiding van het boek De ramp, een nationale uitgave naar aanleiding van de watersnoodramp in 1953.
Mijn ouders woonden in de Hoeksche waard, een gebied dat ook getroffen werd door de ramp. Ik was nog niet geboren en heb dat natuurlijk pas later gehoord. Als kind ging ik samen met mijn ouders op bezoek bij mijn opa en oma. Zij woonden met andere familieleden in een houten huisje aan het Osloplein in Puttershoek. Pas later hoorde ik dat die huisjes geschonken waren door Noorwegen naar aanleiding van de ramp. – vandaar de naam Osloplein.
Hoe mijn opa en oma de ramp ervaren hebben weet ik niet, ik heb er nooit met hen over gesproken. Wel heb ik er verhalen over gehoord van mijn vader. Op die manier maakt de ramp op een indirecte manier toch deel uit van mijn voorgeschiedenis.
Of dat ook invloed heeft gehad op mijn leven weet ik niet, als je uitgaat van de dynamiek van familiesystemen dan is dat wel mogelijk. Wel weet ik dat ik altijd veel ontzag heb gehad voor de zee. Vooral die woeste kracht van de wind en de golven die op de kusten breken. Op de een of andere manier beangstigt het mij en wil ik ervan weg. Misschien dat ik daarom niet zo van strandvakanties hou?
Vier jaar later, op 31 januari 1957 zag ik het levenslicht. Geboren in Bleiswijk, het dorp waar mijn ouders naar toe verhuisd waren. Maar dat is een ander verhaal.
Op vakantie in Polen hebben we Lublin bezocht. Een mooi stadje met een rijke historie waarvan ik de naam al diverse malen in 'Chassidische Vertellingen' van Martin Buber gelezen had. Onze volgende bestemming was Bialowieza, waar we een paar dagen wilden verblijven om een van de laatste oerbossen in Europa te bezoeken. We kozen een route langs de oostgrens van Polen, we waren de open grenzen binnen Europa gewend en het leek ons leuk om een stuk ‘af te snijden’ via Wit-Rusland.
De grens naar Wit-Rusland bleek echter niet zo open te zijn. Na gecontroleerd te zijn door de Poolse douane kwamen we in een soort niemandsland terecht waar we uren in een lange rij auto’s moesten wachten voor de grens van Wit-Rusland. Uiteindelijk kwamen we bij wachthuisje van waaruit een streng uitziende beambte ons in slecht verstaanbaar Engels vroeg: ‘Visum?”
Wij hadden geen visum en werden met handgebaren naar een plek verderop gedirigeerd. Na enige tijd gewacht te hebben kwam er een geüniformeerde man op ons af die onze paspoorten innam en zonder een woord te zeggen weer verdween. Hoe lang we daar gestaan hebben weet ik niet meer, maar het was langer dan we gewild hadden. Die hele tijd vroegen we ons onzeker af wat er nu zou gebeuren nu we daar stonden –voor ons gevoel illegaal- zonder paspoort. We spraken de taal niet en kenden de procedures niet. Allerlei scenario’s gingen door ons hoofd: een boete, een arrestatie en overnachten in een Wit-Russische cel, dagenlang zoek.
Gelukkig kwam de man na lange tijd terug gaf onze paspoorten terug en wees ons hoe we terug moesten naar Polen. Toen we Polen weer binnen wilden wachtte ons een nieuwe verrassing: Onze hele auto werd doorzocht op verdachte goederen – en dat terwijl we alleen maar in niemandsland gestaan hadden! Dat stukje afsteken heeft ons uren tijd gekost en een grenservaring rijker gemaakt.
Achteraf kunnen we er wel om lachen hoe naïef we waren om zo onvoorbereid de grens te willen oversteken, maar op het moment zelf voelden wel heel wat spanning en ongemak.
Ik heb nooit een brommer gehad en heb in plaats daarvan gefietst. Je zou dus kunnen denken dat ik niks met brommers heb, maar dat klopt toch ook weer niet.
Als kind ging ik soms vanuit Bleiswijk achterop de brommer mee met mijn vader naar Rotterdam. Naar de markt om inkopen te doen. We kwamen natuurlijk ook in de Zwartjanstraat, waar allerlei winkels waren. Zo herinner ik een keer dat we daar samen een bandrecorder gingen kopen, ik droeg een aardig centje bij van mijn zelf verdiende geld: mijn vader en ik betaalden allebei de helft. Het werd een Grundig TK140. De nieuwe bandrecorder zat natuurlijk goed en veilig verpakt in een stevige doos.
Het was een stevige brommer met een ruim zadel, zoals je op de foto kunt zien. Maar met die doos tussen ons in werd het toch wel wat krap. De doos was zo groot dat ik alleen op het uiterste puntje van het zadel kon zitten. Ik kon mijn vader niet voelen, alleen de doos vasthouden. Ik weet nog hoe bezorgd ik was dat ik ervan af zou vallen en daarbij het leven zou laten. Ik dacht: “dan kan ik niet eens met de nieuwe bandrecorder spelen!” Dat vond ik het ergste.
Gelukkig hebben we lang plezier gehad van die mooie bandrecorder.
Er was eens een koning die drie zonen had. De eerste zoon was knap en heel geliefd. Toen hij 21 werd, liet zijn vader een paleis voor hem bouwen in de stad. De tweede zoon was intelligent en ook heel geliefd. Toen hij 21 werd, liet zijn vader ook voor hem een paleis in de stad bouwen. De derde zoon echter was niet erg intelligent, hij was nors en bepaald niet geliefd. Toen hij 21 werd, zeiden de raadslieden van de koning: ‘Er is geen plaats meer in de stad. Laat buiten de stad maar een paleis bouwen voor uw zoon. U kunt er een bastion van laten maken en een paar van uw wachten sturen om te verhinderen dat het wordt aangevallen door schurken die zich buiten de stadsmuren ophouden’. En dus liet de koning zo’n paleis bouwen en stuurde een paar van zijn soldaten om het te beschermen.
Een jaar later zond de zoon een boodschap naar zijn vader: ‘Vader, ik kan hier niet wonen. De schurken zijn te sterk’. Dus zeiden de raadslieden: ‘Laat nog een paleis bouwen, groter en sterker, en een kilometer of dertig van de stad en de schurken. Als hij meer soldaten heeft, zal hij aanvallen van de langstrekkende nomadenstammen gemakkelijk weerstaan.’ En dus liet de koning zo’n paleis bouwen en stuurde honderd van zijn soldaten om het te beschermen.
Een jaar later kwam er weer een bericht van de zoon: ‘Vader, ik kan hier niet wonen. De stammen zijn te sterk’. Dus zeiden de raadslieden: ‘Laat dan een kasteel bouwen, een groot kasteel, honderdvijftig kilometer van hier. Het moet groot genoeg zijn om vijfhonderd soldaten te kunnen herbergen en sterk genoeg om aanvallen van naburige volken te weerstaan’. En dus liet de koning een kasteel bouwen en stuurde vijfhonderd van zijn soldaten om het te beschermen.
Maar een jaar later zond de zoon weer een bericht naar de koning: ‘Vader, de aanvallen van naburige volken zijn te sterk. Als ze een derde keer aanvallen vrees ik voor mijn leven en dat van uw soldaten’. Hierop zei de koning tegen zijn raadslieden: ‘Laat hem maar thuiskomen, dan kan hij bij mij in het paleis wonen. Want het is beter dat ik van mijn zoon leer houden dan dat ik alle energie en reserves van mijn koninkrijk aanwend om hem op afstand te houden.
Moraal:
Vaak steken we veel energie in het vermijden of verdringen van negatieve herinneringen, onaangename gedachten, gevoelens en ervaringen, kortom van delen van onszelf. Maar deze pogingen vreten energie.
Er is een andere manier: Het ontwikkelen van een andere relatie met datgene wat je ervaart:
Accepteren en integreren wat er is.
Bron: Mindulnesscursus
Een waterdrager in China had twee grote potten, die elk aan een stok hingen die hij over zijn nek droeg. In één van de potten zat een barst, terwijl de andere pot perfect was en altijd een volle portie water leverde. Aan het eind van de lange wandeling van de beek naar het huis, kwam de gebarsten pot maar halfvol aan. Twee jaar lang ging dit dagelijks zo door, waarbij de drager slechts anderhalve pot vol water bij zijn huis afleverde. Natuurlijk was de perfecte pot trots op zijn prestaties, perfect waarvoor hij gemaakt was. Maar de arme gebarsten pot schaamde zich voor zijn eigen onvolmaaktheid, en voelde zich ellendig omdat hij maar de helft kon doen van waarvoor hij gemaakt was. Na twee jaar van wat hij als een bittere mislukking beschouwde, sprak hij op een dag tot de waterdrager bij de beek. "Ik schaam me, want door deze scheur in mijn zij lekt het water helemaal terug naar uw huis."
De drager zei tegen de pot: "Is het je opgevallen dat er alleen aan jouw kant van het pad bloemen stonden, maar niet aan de kant van de andere pot? Dat komt omdat ik altijd heb geweten van je gebrek, en ik heb bloemzaadjes geplant aan jouw kant van het pad, en elke dag terwijl we teruglopen, heb je ze water gegeven. Twee jaar lang heb ik deze prachtige bloemen kunnen plukken om de tafel te versieren. Zonder jou, zoals je bent, zou er niet zoveel moois zijn om het huis te sieren.
Ieder van ons denkt dat we op een bepaalde manier gebarsten zijn. Maar dat komt omdat we ons alleen identificeren met onze identiteit -bijvoorbeeld water serveren aan mensen- in plaats van mensen te dienen, en de bloemen of de sfeer ook.
Als je iets niet kunt veranderen, ontdek dan waar het voor is.
Bron:
http://www.aamindell.net/innerwork/
Vaak kun je de gebeurtenissen in je leven niet beïnvloeden, ze overkomen je gewoon, maar of je als ze gunstig ervaart of niet, - 'goed' of 'slecht' – hangt vaak wel van je zienswijze af. Dit laatste werd me onlangs nog weer duidelijk toen ik in gesprek kwam met een reiziger die me het volgende verhaal vertelde.:
Op een van mijn reizen door eenzame streken kwam ik in een klein dorpje waar een oude vrouw woonde met de bijnaam 'de huilende heks'. Zij huilde als het regende en zij huilde ook als het niet regende. Nieuwsgierig geworden vroeg ik de vrouw waarom zij altijd zo intens verdrietig was. “Ach meneer” zei ze, “het leven is zo onvriendelijk voor mij. Ik heb twee dochters, de oudste verkoopt schoenen van stof en de jongste paraplu’s. Wanneer het mooi weer is, denk ik aan mijn jongste dochter; haar paraplu’s worden dan niet verkocht. Wanneer het regent, denk ik aan mijn oudste dochter; want als het regent gaat niemand naar haar winkel om schoenen te kopen! Ja, het leven is hardvochtig voor mij.”
Verder reizend kwam ik in een volgend klein dorpje waar ook een oude vrouw woonde, zij had de bijnaam 'de gelukkige dame'. Zij lachte als het regende en zij lachte ook als het niet regende. Gedreven door dezelfde nieuwsgierigheid vroeg ik deze vrouw naar het geheim van haar blijdschap. “Ach, meneer zei ze, “het leven is zo goed voor mij. Ik heb twee dochters, de oudste verkoopt schoenen van stof en de jongste paraplu’s. Wanneer het mooi weer is, denk ik aan mijn oudste dochter; veel mensen gaan dan naar haar winkel om schoenen te kopen. Wanneer het regent denk ik aan mijn jongste dochter, haar paraplu’s vinden dan gretig aftrek. Ja, het leven is goed voor mij daarom lach ik steeds, weer of geen weer.”
Hoewel beide vrouwen leefden onder vergelijkbare omstandigheden hadden ze een ander perspectief gekozen om tegen hun leven en de gebeurtenissen daarin aan te kijken. De gebeurtenissen – het weer – konden beiden niet beïnvloeden, hun beleving er van wel. De reiziger trok verder, dankbaar voor de wijze les die hij van beide vrouwen geleerd had.
Bron: onbekend.