De berg ligt voor me, daar waar hij altijd ligt.

Ik loop, ik klim, ik vecht, ik ren, ik schreeuw en vloek.

Soms denk ik dat ik win.

Maar steeds als ik weer kijk, zie:

De berg ligt voor me, daar waar hij altijd ligt.

 

Er over wil ik, weg met die berg.

Hij hoort achter mij, nu zal het lukken.

Ik loop en klim en vecht en ren en schreeuw en vloek.

Nu zal ik winnen.

Uitgeput open ik mijn ogen en zie:

Onbewogen, misschien zelfs hoger, waar hij altijd ligt.

 

De berg ligt voor me, daar waar hij altijd ligt.

Klein ben ik, zoals ik altijd was.

Moegestreden, val ik neer

Ik vecht niet meer.

En kijk op.

Rotsvast ligt hij daar, mijn berg.