Groot en sterk en ook nog wijs
Aan zo’n imago hangt een prijs
Altijd afstand en controle
Koude huid van steen
Het woeste water
Eromheen
Soms blijft een kleine plas
Die weer verdwijnt, alleen
De koude blijft zoals het altijd was
Vlak bij ’t strand
Rots van steen
Nooit aan land
Als het water stijgt
Beschermt de dijk
Het land blijft
Droog en veilig
Als het water beukt
En stormen razen
Dan rilt de dijk
Water tot aan de rand
Als het water stijgen blijft
En zelfs dijken breken
Dan verdwijnt het land
Geen grond onder mijn voeten
Op het meer van mijn verlangen
In de brandend hete zon
Is mijn bootje blijven hangen
Omdat ik niet kiezen kon
Welke richting uit te gaan
Lijkt dit nu mijn eindstation
Radeloosheid grijpt mij aan
Want hier wil ik toch niet sterven
Ik wil zín in mijn bestaan!
Als ik deze stress mijn vreugde laat bederven
Kan ik nooit meer vrij door onze wereld zwerven
‘k Blijf dan altijd in mijn kleine boot gevangen
Drijvend op het grote meer van mijn verlangen
‘Ik kan niet blijven’
Ze zei het zacht
Toch deed het pijn
Het was onverwacht
Langzaam dreef ze
Van hem vandaan
Hij zag haar drijven
Hij liet haar gaan
Ze keek niet om
Dreef alleen maar, weg
Naar die andere oever
Daar heeft ze aangelegd
Hij bleef zitten
Was weer alleen
Een eiland
Kan nergens heen
Staande op de gladde rots
Waarop de branding beukt
Orde en chaos
Ontmoeten hier elkaar.
Soms wint de een
Dan de ander weer
En ik?
Ik sta hier maar.
Dan keer ik om
Ik heb mijn keus gemaakt
En wandel weer de wereld in
De zon schijnt, de branding beukt
Mijn geest bedaart.
Als iets te pijnlijk was voelde ‘k niets meer
Ik zat alleen maar en voelde mij leeg
Toch zorgde iets in ‘t leven keer op keer
Dat ik mijn energie weer terugkreeg
Boodschappen, huishouden, werken en zo
Lange dagen, de uren vol besteed
Elk succes vierde ik als een cadeau
Terwijl mijn falen mij natuurlijk speet
Mijn zielenpijn kon ik nog niet goed voelen
Die heb ik veel later nog wel verwerkt
Ik weet nu beter wat mensen bedoelen
Als ze zeggen dat pijn hen heeft versterkt
’t Is goed verwerkt, toch mag je best geloven:
Emotioneel laagtij brengt ’t vaak nog boven
Zachte grond
Onder je voeten
Je merkt het eerst niet
Wat moet, moet
En wat je plicht is
Moet je doen
Harder werken
En even doorbijten
Dan kom je er wel uit
Doorduwen
Volhouden, niet opgeven
Dan komt het goed
Doorzetten
Met al je energie
Zal het lukken
Zuigkracht
Hoe harder je werkt
Hoe dieper je zakt
Gelopen heb ik,
De weg was lang
Tot hier gekomen
Over heuvels
En door dalen,
Ja, dalen diep
Dan weer hoger,
Hoger, telkens hoger
Uitgeput tot hier
Nu pas kijk ik om
En zie mijzelf
En wat ik achterliet
O, kon ik als water zijn
Altijd stromend
Naar beneden
De berg ligt voor me, daar waar hij altijd ligt.
Ik loop, ik klim, ik vecht, ik ren, ik schreeuw en vloek.
Soms denk ik dat ik win.
Maar steeds als ik weer kijk, zie:
De berg ligt voor me, daar waar hij altijd ligt.
Er over wil ik, weg met die berg.
Hij hoort achter mij, nu zal het lukken.
Ik loop en klim en vecht en ren en schreeuw en vloek.
Nu zal ik winnen.
Uitgeput open ik mijn ogen en zie:
Onbewogen, misschien zelfs hoger, waar hij altijd ligt.
De berg ligt voor me, daar waar hij altijd ligt.
Klein ben ik, zoals ik altijd was.
Moegestreden, val ik neer
Ik vecht niet meer.
En kijk op.
Rotsvast ligt hij daar, mijn berg.
Reizend
door het landschap
van mijn geheugen:
Hoge bergen en diepe dalen
Groene vergezichten,
Bergtoppen in de mist
Grotten en spelonken
die ontoegankelijk geworden zijn.
Dorre streken,
vruchtbare grond
Bloemen in de woestenij
Oases en schaduwen van rust
En als spiegels in het landschap
de diepe meren
Koel en helder water
Soms verraderlijk diep
En iedere vallei
een nieuwe wereld
De hemel erboven
En ikzelf, oneindig klein