Hij zat vooraan in de klas
En hoorde wat de juffrouw zei
Fouten maken mocht hij niet
Waardoor hij soms wat angstig was
Dwaalspoor, dwaalster
Hij durfde niet te dwalen
en zeker niet te ver
Zij deed alles keurig
En kleedde zich zeer net
Buiten lijntjes mocht zij niet
Dat stemde haar wat treurig
Dwaalgast, dwaalster
Zij durfde niet te dwalen
en zeker niet te ver
Zij vormden het perfecte stel
Hun leven zat vol zekerheid
Maar onbekend bleef ongekend
Ze raakten wel wat in de knel
Dwaaltuin, dwaalster
Zij durfden niet te dwalen
en zeker niet te ver
Het leven is zo kort van duur
En dwaalangst is niet fijn
Ze leerden daarom moedig zijn
En gingen toch op avontuur
Dwaalgast, dwaalspoor
Zij durfden nu te dwalen
En gingen ervandoor!
Dwaal ver, dwaal mee
Want ver-dwalen doen wij samen
Dat is dwaalplezier voor twee!