Schijnbaar in de lucht
hangt hij aan een zijden draad;
kleine groene rups.
Sommige mensen
kunnen je erg triggeren;
schenk hen veel liefde.
Vier kokmeeuwen en
daarachter een gierzwaluw;
vijf vogels in vlucht.
Middagwandeling;
de kerktoren wijst omhoog
het pad loopt rechtdoor.
Zodra de zon schijnt:
parels op grassprietjes
en lenteslakken.
De zon gaat schijnen;
pareltjes op grassprieten
en lenteslakken.
In het eerste zonlicht
pareltjes op grassprieten
en lenteslakken.
Terwijl het regent
valt zonlicht op de aarde;
het zwartkopje zingt.
Zingende merel,
een antwoord uit de verte
en verder stilte.
Terwijl de zon schijnt
valt de regen in stralen;
zoek de regenboog.
Vroeg in het voorjaar;
een reiger kijkt doodstil naar
koudwaterzwemmers.
(of: kijkt roerloos)
Vanaf de heuvel
loopt het paard mij tegemoet;
mijn hart slaat over.
Onder het afdak
Kunstwerk van takjes en stro,
de merel is thuis.
Vanaf de heuvel
loopt het pad naar beneden;
de zon gaat schijnen.
Avondschemering;
als zoveel vogels zingen
en verder stilte.
Avondschemering
als zoveel vogels zingen;
het wordt stil in mei.
Als de avond valt
en zoveel vogels zingen
wordt het stil in mei.
Avondschemering,
en overal vogelzang;
rust in de bloeimaand.
Ik kijk op en zie
de kleuren en schaduwen
van de supermaan.
Onvermijdelijk:
omdat ik geboren ben
moet ik ook sterven.
Vormverandering:
druppel opgegaan
in de oceaan.
Avondwandeling;
vanuit de verte hoor ik
opnieuw de koekoek!
In de beperking,
(je hoeft het niet te zeggen)
toont zich de meester.
De merels oogsten
De zaadjes die zij zaaide
In onze moestuin.
Na de regenbui
gebruikt de slak de snelweg;
maar wel heel langzaam.
De kersenboom bloeit
naast de kale notenboom;
het pas ertussen.
Bordje bij het meer:
‘rustgebied geen toegang hier’;
Kikkers lezen niet.
Zij zaaide zaadjes
voor een kleurig bloemenperk;
ontbijt voor merels.
Ook zondagmorgen
als de kerkklokken luiden
lacht de groene specht.
Kerkklokken luiden;
een lachende groene specht
vliegt golvend voorbij.
Platgeslagen gras;
na vijf dagen regenval
eindelijk weekend.
Doodlopende straat;
aan het eind bloeit een bloempje
verlicht door de zon.
Twee oude merels;
in de klimplant bij het raam
piepen de jonge.
Hun kleinkinderen;
zodra ze komen spelen
gaat de zon schijnen.
Lopend door het bos
de geur van pas gezaagd hout;
ik hoor de stilte.
Geniet van haiku –
zoveel betekenis, in
zo weinig woorden.
Op het open veld,
één gazelle, twee leeuwen;
dan word ik wakker.
Op tweede paasdag
vindt zij het laatste paasei;
nog van vorig jaar.
Huis van de buren,
bijna voel ik mij weer thuis;
foto’s van vroeger.
Tijdens het eten
twitteren ze gewoon door;
vijf kleine musjes.
Aan de waterkant,
de zon schijnt. Ondanks zijn naam,
treurig is het niet.
(bij een treurwilg)